HEBREEËN 5:9
Hebr. 5:1-10:
- Want elke hogepriester, die uit de mensen
genomen wordt, treedt voor de mensen op bij God, om gaven en offers te
brengen voor de zonden.
- Hij kan tegemoetkomend zijn jegens de
onwetenden en dwalenden, daar hij ook zelf met zwakheid omvangen is,
- die hem verplicht evenzeer als voor het volk,
voor zichzelf offers voor de zonden te brengen.
- En niemand matigt zichzelf die waardigheid aan,
doch men wordt ertoe geroepen door God, zoals immers ook Aäron.
- Zo heeft ook Christus Zichzelf niet de eer
toegekend hogepriester te worden, maar Hij, die tot Hem sprak: Mijn Zoon
zijt Gij; Ik heb U heden verwekt;
- zoals Hij ook op een andere plaats spreekt: Gij
zijt priester in eeuwigheid naar de ordening van Melchisedek.
- Tijdens zijn dagen in het vlees heeft Hij
gebeden en smekingen onder sterk geroep en tranen geofferd aan Hem, die Hem
uit de dood kon redden, en Hij is verhoord uit zijn angst,
- en zo heeft Hij, hoewel Hij de Zoon was, de
gehoorzaamheid geleerd uit hetgeen Hij heeft geleden,
- en toen Hij het einde had bereikt, is Hij voor allen, die Hem
gehoorzamen, een oorzaak van eeuwig heil geworden,
- door God aangesproken als hogepriester naar de
ordening van Melchisedek.
NBG vertaling 1951