De
gave van
geloof wordt genoemd als één van de drie gaven van
kracht.
We moeten deze gave niet verwarren met het
reddend geloof
in Christus tot rechtvaardigmaking. |
|
|
Elk
wederomgeboren kind van God heeft dit geloof, maar niet
allen hebben het bovennatuurlijke geloof, dat onder de
geestesgaven wordt genoemd.
Ook gaat het hierbij niet om de
vrucht van geloof,
die ontstaat in een groeiproces vanuit het leven met de
Heer. (In de N.B.G. vertaald als trouw). |
|
Gal. 5:22 |
Om het
terrein af te bakenen, kijken we eerst naar het geloof
tot behoud. |
|
Rom. 5:1;
Ef. 2:8 |
Ook dit
geloof is geen mensenwerk, maar een gave van God. Het
rechtvaardigmakend geloof is als een zaad dat door het
Woord van God in iemands geest wordt gezaaid en als een
boom opkomend, zich na verloop van enige tijd steeds
steviger wortelt en zo vrucht gaat voortbrengen. |
|
Ps. 1;
Jer. 17:7, 8 |
Jezus
spreekt zowel over dit reddend geloof en haar vrucht als
over de gave van geloof en over dit laatste op vele
plaatsen in de evangeliën. |
|
Matth. 13:1-23 |
Een goed
voorbeeld is de vervloeking van de vijgenboom. |
|
|
|
vs. 22b: |
’’Hebt
geloof in God’’.
Eigenlijk staat er: ’’Hebt het geloof van God’’ |
|
Marc. 11:22-24 |
|
vs. 23: |
’’Wie
niet zou twijfelen in zijn hart, maar geloven, dat wat
hij zegt, dat zal geschieden’’ |
|
|
|
vs. 24: |
’’Gelooft, dat ge het hebt ontvangen en het zal
geschieden’’ |
|
|
Hier is veel
mee geëxperimenteerd in
het vlees en dan is het
gedoemd om te falen. Het gaat hier niet over het gewone
geloofsleven, hoezeer dat ook door de Geest wordt
gewerkt, maar het handelt hier om de werking en de gave
van geloof, waar de mens wel instrument, maar geen bron
en geen drijvende kracht van is. |
|
|
Jezus
vestigde er vaak speciaal de aandacht op wanneer er een
bijzondere uiting was van geloof: |
|
|
De
bloedvloeiende vrouw,
die door de menigte heendrong en genezing ontving. |
|
Marc. 5:28-34 |
De
Romeinse officier,
die voor zijn ondergeschikte om hulp kwam en waarvan Jezus
getuigde, dat hij zo’n
groot geloof in Israël
nog niet had gevonden. |
|
Matth. 8:8-10 |
Maar ook het
ontbreken van geloof
wordt door Jezus aangeduid en dat ook zelfs bij zijn
gelovige volgelingen: |
|
|
’’Waarom
zijn jullie zo bevreesd, kleingelovigen’’ |
|
Matth. 8:26; |
’’Kleingelovige, waarom ben je gaan twijfelen?’’ |
|
Matth. 14:31 |
Petrus
wandelde door het geloof op het water, door twijfel
stopte de werking van dit geloof en begon hij te zinken. |
|
|
Toen de
discipelen aan Jezus vroegen, waarom zij de bezeten
jongen niet hadden kunnen helpen, gaf Hij onmiddellijk
de verklaring en wees hen op hun kleingeloof. |
|
Matth. 17:20 |
Op dit
terrein is veel onwetendheid en zodra de bijzondere
werking van geloof aan de orde komt, voelt men zich al
snel aangetast in zijn geloofsrelatie met de Heer. Als
we het voorgaande echter goed begrepen hebben, kunnen we
weten dat het daar niet om gaat.
De geloofsrelatie met de Heer kan uitstekend zijn, maar
dat wil niet zeggen dat men kennis heeft aan de werking
van de bijzondere geloofsgave, waardoor wonderen en
tekenen plaatsvinden. |
|
|
|